
Algemene gegevens:
Auteur: Frederik van Eeden
Titel: De Kleine Johannes
Plaats van uitgave: Amsterdam
Jaar van uitgave: 1987
Jaar van eerste uitgave: 1887
Aantal bladzijden: 154
Genre:
Korte samenvatting:
Johannes is een fantasierijke jongen, die met zijn vader, zijn hond en zijn kat een zorgeloos bestaan leidt. Op een avond vindt hij een bootje in het meer, waar hij in stapt. Johannes valt in slaap, en wordt wakker door een libel die verandert in een elfje: Windekind. Hij verkleint hem en neemt hem mee naar een wonderlijke fantasiewereld. Ze gaan naar een krekelschool, en een feest in een konijnenhol, en de ‘Vredemieren’. Op een nacht ontmoet hij de kabouter Wistik, die op zoek is naar het ‘ware boekje’ dat antwoord geeft op alles. Windekind wil niet dat Johannes met Wistik omgaat en maakt hem als straf weer groot. Johannes wordt opgevangen door een tuinman, woont een tijdje bij hem en ontmoet Robinetta, op wie hij verliefd wordt. Johannes vraagt Robinetta naar het ‘ware boekje’, waarop zij hem de Bijbel laat zien. Johannes wijst dit af, en wordt daarop weggestuurd door Robinetta’s vader. Vol verdriet gaat hij weg, en wordt ditmaal opgevangen door Pluizer, die hem meeneemt naar de stad. Daar ontmoet hij dokter Cijfer en Hein (de Dood). Pluizer laat hem het leed in de stad zien, het kerkhof en ten slotte zijn eigen dode lichaam in het graf. Hierop valt Johannes flauw. Johannes blijft een tijdje bij Pluizer en dokter Cijfer om te studeren, ter wille van het ‘ware boekje’, maar hij verlangt terug naar zijn jeugd en zijn vader. Uiteindelijk nemen de twee dokters Johannes mee terug naar het huis van zijn vader, die op sterven ligt. Als Johannes’ vader dood is wil Pluizer sectie op zijn lijk uitvoeren. Johannes staat dit niet toe. Hij bevecht Pluizer en wint, waarop Hein zegt dat hij het goede gedaan heeft. Johannes wil met Hein mee, maar dat mag hij niet. Hierop komt Windekind terug, hij drijft met Hein op een bootje. Een onbekende persoon verschijnt, en stelt Johannes voor de keuze tussen Windekind en ‘Het Grote Licht’, of de mensheid met haar verdriet en onrecht. Johannes kiest voor de mensheid en haar weedom. Het verhaal eindigt met de zin: “Wellicht vertel ik u eenmaal meer van de kleine Johannes, doch op een sprookje zal het dan niet meer gelijken.”
Verwerkingsopdrachten (moeten nog gedaan worden):
Opdracht A.
1. Zet kort uiteen in hoeverre het boek dat je van een naturalistische schrijver hebt gelezen, aansluit bij de opvattingen van het naturalisme. Maak hierbij duidelijk wat het naturalisme inhoudt en verwijs naar het door jou gelezen boek.
De Tachtigers wilden de literatuur bevrijden van religieuze, morele en didactische doeleinden. Frederik van Eeden was één van de belangrijkste Tachtigers. Ze zetten zich af tegen de massacultuur en de dominante burgerlijke cultuur. Ze benadrukten de schoonheid van de literatuur en niet de boodschap. Ze huldigden het principe van l'art pour l'art: kunst om de kunst. Een literaire tekst moest niet tot een moraal of aanleiding gereduceerd worden.
Kenmerken van naturalisme bij de Tachtigers zijn:
- L'art pour l'art: de schoonheid van de literatuur is belangrijker dan de boodschap
- Wereldse levensbeschouwing, religie speelt een minder belangrijke rol
- Het individu staat centraal en daar wordt dan ook door de schrijver veel aandacht aan besteed.
- Een naturalistische tekst mag niet belerend zijn en moet zo neutraal mogelijk beschreven worden. Voorkeur wordt gegeven aan een verteller die zich onthoudt van commentaar en alle onderwerpen moesten beschreven kunnen worden, ook onderwerpen waar een taboe op rust.
- Het determinisme, de opvatting dat bij een mens de vrije wil aan banden wordt gelegd door erfelijkheidsfactoren van de mensen, speelt een grote rol in de literatuur.
- Er ontstaat de gedachte van de temperamentenleer: de mens wordt geboren met een bepaald temperament, medebepaald door erfelijke factoren. Vaak zijn personages in naturalistische literatuur bleek, slank, verfijnd, lijden ze aan stemmingswisselingen, zijn onevenwichtig en melancholiek.
- Een naturalistische roman loopt vaak causaal af, uitmondend in een ontnuchtering, desillusie of sterven.
'De Kleine Johannes' is een cultuursprookje dat door Van Eeden is bedacht. In dit sprookje beschrijft hij de verschillende fasen die een mens doorloopt van fantasievol kind (het Windekindstadium), via de puberteit tot aan de volwassenheid. In het boek leert Johannes verschillende symbolische figuren kennen (Windekind, Wistik, dr. Cijfer, Hein en Pluizer) en leert hij nadenken over religie, dood en de houding tegenover de medemens.
Naar mijn mening is 'De Kleine Johannes' deels naturalistisch.
“‘Zult gij mij nu meenemen?’‘Wat meen je mijn jongen?’ zeide de Dood, opkijkend uit zijn mijmering:‘Neen! nu nog niet. Gij moet opgroeien en een goed mens worden.’ Ik wil geen mens worden als de anderen.’‘Kom! Kom!’ zeide de Dood ‘daar is niets aan te doen’” blz. 102
In het bovenstaande citaat spreekt het personage Hein, De Dood. Hieruit blijkt wel dat de Dood een grote rol speelt in het verhaal. Johannes leert dat hij niet bang hoeft te zijn voor De Dood, en er wordt keer op keer aan hem duidelijk gemaakt dat de dood onontkoombaar is. Bovendien sterft de vader van Johannes op één van de laatste bladzijden. Dit is toe te schrijven aan twee kenmerken van het naturalisme, namelijk aan het causale karakter van de naturalistische literatuur en aan het feit dat een taboe bespreekbaar wordt gemaakt.
Ik vind dat dit boek ook niet-naturalistische trekjes heeft. Dit boek is naar mijn mening bijvoorbeeld niet toe te schrijven aan l'art pour l'art, want er zit wel degelijk een hele betekenis achter het verhaal. Het beschrijft eigenlijk het opgroeien van de mens. Bovendien wordt er een negatieve connotatie gegeven aan moraliserende religie. Dat is aan de ene kant niet naturalistisch en geen l'art pour l'art, maar past aan de andere kant wel weer goed bij het anti-moraliserende karakter van naturalistische literatuur.
Kenmerken van naturalisme bij de Tachtigers zijn:
- L'art pour l'art: de schoonheid van de literatuur is belangrijker dan de boodschap
- Wereldse levensbeschouwing, religie speelt een minder belangrijke rol
- Het individu staat centraal en daar wordt dan ook door de schrijver veel aandacht aan besteed.
- Een naturalistische tekst mag niet belerend zijn en moet zo neutraal mogelijk beschreven worden. Voorkeur wordt gegeven aan een verteller die zich onthoudt van commentaar en alle onderwerpen moesten beschreven kunnen worden, ook onderwerpen waar een taboe op rust.
- Het determinisme, de opvatting dat bij een mens de vrije wil aan banden wordt gelegd door erfelijkheidsfactoren van de mensen, speelt een grote rol in de literatuur.
- Er ontstaat de gedachte van de temperamentenleer: de mens wordt geboren met een bepaald temperament, medebepaald door erfelijke factoren. Vaak zijn personages in naturalistische literatuur bleek, slank, verfijnd, lijden ze aan stemmingswisselingen, zijn onevenwichtig en melancholiek.
- Een naturalistische roman loopt vaak causaal af, uitmondend in een ontnuchtering, desillusie of sterven.
'De Kleine Johannes' is een cultuursprookje dat door Van Eeden is bedacht. In dit sprookje beschrijft hij de verschillende fasen die een mens doorloopt van fantasievol kind (het Windekindstadium), via de puberteit tot aan de volwassenheid. In het boek leert Johannes verschillende symbolische figuren kennen (Windekind, Wistik, dr. Cijfer, Hein en Pluizer) en leert hij nadenken over religie, dood en de houding tegenover de medemens.
Naar mijn mening is 'De Kleine Johannes' deels naturalistisch.
“‘Zult gij mij nu meenemen?’‘Wat meen je mijn jongen?’ zeide de Dood, opkijkend uit zijn mijmering:‘Neen! nu nog niet. Gij moet opgroeien en een goed mens worden.’ Ik wil geen mens worden als de anderen.’‘Kom! Kom!’ zeide de Dood ‘daar is niets aan te doen’” blz. 102
In het bovenstaande citaat spreekt het personage Hein, De Dood. Hieruit blijkt wel dat de Dood een grote rol speelt in het verhaal. Johannes leert dat hij niet bang hoeft te zijn voor De Dood, en er wordt keer op keer aan hem duidelijk gemaakt dat de dood onontkoombaar is. Bovendien sterft de vader van Johannes op één van de laatste bladzijden. Dit is toe te schrijven aan twee kenmerken van het naturalisme, namelijk aan het causale karakter van de naturalistische literatuur en aan het feit dat een taboe bespreekbaar wordt gemaakt.
Ik vind dat dit boek ook niet-naturalistische trekjes heeft. Dit boek is naar mijn mening bijvoorbeeld niet toe te schrijven aan l'art pour l'art, want er zit wel degelijk een hele betekenis achter het verhaal. Het beschrijft eigenlijk het opgroeien van de mens. Bovendien wordt er een negatieve connotatie gegeven aan moraliserende religie. Dat is aan de ene kant niet naturalistisch en geen l'art pour l'art, maar past aan de andere kant wel weer goed bij het anti-moraliserende karakter van naturalistische literatuur.
Opdracht B
2. Lees het artikel uit filosofie magazine dat afgedrukt is op blz. 113.
3. Schrijf een beschouwende tekst waarin je de volgende vragen behandelt:
a. Wat zijn de verschillende opvattingen over de vrije wil van determinisme, compatibilisme en incompatibilisme?
b. Bij welke opvatting hoort het naturalisme en waarom?
c. Wat is je eigen beargumenteerde mening daar waar het de vrije wil betreft?
De discussie aangaande de vrije wil bestaat al zolang als men kan heugen en zal waarschijnlijk ook nog altijd blijven bestaan. Door de geschiedenis heen zijn er verschillende opvattingen over de vrije wil ontstaan.
Zo is er bijvoorbeeld het determinisme, de opvatting gelijkend aan die van de Stoa en toonaangevend in de hedendaagse biologie. De Stoa is een filosofische school uit de Oudheid die ons leert dat de kosmos volledig gestuurd wordt door natuurwetten. In de tegenwoordige tijd uit deze opvatting zich vooral door het idee te verspreiden dat ons gedrag helemaal bepaald zou worden door genen of natuurwetten. De vrije wil bestaat volgens deze opvatting niet of nauwelijks, hoe kun je immers vrij zijn als alles vast ligt? Volgens Seneca begeleiden de wetten van de natuur hem die daarmee instemt, terwijl ze de onwillige meesleuren.' Zodra je dus accepteert dat je geen vrije wil hebt, kun je daar wat mee spelen en heb je nog enige vorm van vrijheid. Blijf je je er tegen verzetten, dan ontken je de waarheid en heb je daarmee geen vrijheid, maar leef je in een soort illusie waarbij je onterecht denkt een vrije wil te hebben (wat je dat juist weer niet vrij maakt).
Dan is er ook een opvatting die het determinisme en de vrije wil probeert te verenigen, dit is het compatibilisme. Ook deze opvatting is al heel oud. Volgens veel theologen en katholieke filosofen is de predestinatie, het idee dat God ons lot voorbeschikt, te verbinden met de vrije wil. Zo zei Thomas van Aquino dat de mens de vrijheid heeft om God af te wijzen, maar wie goed nadenkt zal inzien dat zijn ware vrijheid bij God ligt. Er is dus wel een vrije wil, je kúnt er voor kiezen om God af te wijzen. Toch zijn dingen gedetermineerd en als je goed nadenkt zul je beseffen dat God veel dingen al voor je heeft vastgelegd. Het geeft dus eigenlijk een goddelijke verklaring voor het determinisme. Een andere uitleg voor het compatibilisme is dat een roker sterk naar een sigaret kan verlangen, en daarbij niet vrij kan zijn. Toch kan hij er tegelijkertijd naar verlangen niet meer te roken, wat hem de vrijheid kan geven niet aan zijn eerdere verlangen, de sigaret, toe te geven. Hij heeft daarbij dus wel een vrije wil.
Natuurlijk is er ook een tegengestelde opvatting, het incompatibilisme genaamd. Volgens Immanuel Kant zijn we als zintuiglijke wezens overgeleverd aan de wetten van oorzaak en gevolg. Maar tegelijkertijd zijn we ook denkende wezens, en in onze reflecties bestaat de vrije wil. Sartre doet er zelfs nog een schepje bovenop: '' We zijn gedoemd tot vrijheid, de verantwoordelijkheid voor onze levens ligt geheel bij onszelf.'' Volgens deze filosofen bestaat er dus een grens tussen het 'dier-zijn' en volledig gedetermineerd worden door de natuur en het 'mens-zijn' en daarbij na kunnen denken over onszelf, ons eigen gedrag, en belangrijker nog, de mogelijkheid tot reflectie. Hierbij hoort de vrije wil dus bij het 'mens-zijn' en bestaat deze wel degelijk.
Dan is nu vraag waar het naturalisme bij hoort. Ik heb het idee dat het naturalisme officieel bij het determinisme hoort. De Tachtigers benadrukken het causale noodlot en schenken weinig aandacht aan de vrije wil. Toch heb ik bij het lezen van 'De Kleine Johannes' soms het idee dat het boek iets meer naar het incompatibilisme neigt. In het boek benadrukken Pluizer en ook De Dood zelf steeds maar weer dat er aan de dood en onrecht niet te ontkomen is en dingen nu eenmaal zijn zoals ze zijn. Toch stelt Johannes kritische vragen en denkt hij daar veel over na. Hij maakt dus veel gebruik van zelfreflectie en ziet hij zichzelf niet als 'onverschillig vee', zoals Pluizer de mensen beschrijft. Johannes ziet verschil tussen het 'dier-zijn' en het 'mens-zijn' met als verschil zelfreflectie. Dit wijst er eerder op dat hij wel een vrije wil heeft en dat het incompatibilisme de toonaangevende opvatting is in het boek.
Bronnen:
- Samenvatting:http://nl.wikipedia.org/wiki/De_kleine_Johannes
- Laagland Literatuur Theorieboek (blz 146 tot en met 149)
- Laagland Literatuur Verwerkingsboek (blz 113)